Thuiswerkende grensarbeiders: Kamerbrief over voortgang en vervolgstappen

Het kabinet wil zich inzetten om de negatieve gevolgen van thuiswerken voor de sociale zekerheids- en fiscale posities van grensarbeiders weg te nemen of te verminderen. Minister Van Gennip informeert de Tweede Kamer over de voortgang van de gesprekken hierover met buurlanden en binnen de Europese Unie.

Het kabinet vindt het belangrijk dat de voordelen van hybride werken toegankelijk zijn voor iedereen, dus ook voor grensarbeiders. Het kabinet zet zich daarom in om negatieve gevolgen van thuiswerken voor de socialezekerheids- en fiscale posities van grensarbeiders waar mogelijk weg te nemen of te verminderen. Hiervoor is de medewerking van buurlanden en/of andere Europese lidstaten nodig.

Vervolgstappen sociale zekerheid

Tot 1 januari 2023 kunnen werknemers in een grensoverschrijdende situatie, waaronder grensarbeiders, thuiswerken zonder dat dit gevolgen heeft voor waar ze sociaal verzekerd zijn. Wanneer er geen meer structurele oplossing per 1 januari 2023 gevonden is, kan thuiswerken leiden tot een wijziging in de toepasselijke socialezekerheidswetgeving. De hoofdregel van de aanwijsregels van Verordening 883/2004 is dat de grensarbeider verzekerd is in de lidstaat waar hij of zij werkt.

Echter, wanneer de grensarbeider voor meer dan 25% van de werktijd ook in het woonland gaat werken (bijvoorbeeld door thuis te werken), dan raakt hij of zij sociaal verzekerd in het woonland. In principe kan deze wijziging van wetgeving van werkland naar woonland voor een individuele grensarbeider zowel positief als negatief uitpakken voor wat betreft het nettoloon en de verzekering voor bijvoorbeeld werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, ziekte en pensioen. Voor werkgevers kan een wijziging van de verzekering van een werknemer zowel tot hogere als tot lagere werkgeverslasten leiden.

Het kabinet deelt echter de zorgen van onder meer de sociale partners, gemeenten en provincies in de grensregio’s over de gevolgen van een terugkeer naar de aanwijsregels van Verordening 883/2004 na 1 januari 2023 die tot een wijziging van het werkland naar het woonland als gevolg van thuiswerken. Deze zorgen zien er met name op dat werkgevers vaker in een andere lidstaat premies voor thuiswerkende grensarbeiders af dienen te dragen, en rekening moeten houden met wet- en regelgeving van de woonstaat. Werkgevers zullen daardoor wellicht geneigd zijn om thuiswerken door grensarbeiders maar tot 25% van de werktijd toe te staan. Ook kan dit tot gevolg hebben dat werkgevers minder snel personeel van over de grens willen werven of besluiten contracten van grensarbeiders niet te verlengen vanwege de administratieve lasten dan wel mogelijke premielasten. Hierdoor worden de kansen om thuis te werken voor grensarbeiders ten opzichte van personen die wonen en werken in hetzelfde land ingeperkt.

Andersom kunnen werknemers minder geneigd zijn om een baan over de grens te aanvaarden indien zij in hun eigen land in gelijksoortige banen niet beperkt worden in hun opties om thuis te werken. Het kabinet vindt dit een onwenselijke ontwikkeling voor de arbeidsmarkt in de grensregio’s. De minister heeft dan ook recent EU-commissaris Schmit opgeroepen om met oplossingen voor de problematiek van thuiswerkende grensarbeiders te komen. Tevens is er op zowel politiek als ambtelijk niveau contact met onze buurlanden en andere lidstaten met het oog op het bereiken van een mogelijke (tussen)oplossing.

Langs twee wegen zet de minister zich in voor oplossingen.

1.       Aanpassing van Verordening 883/2004

Gelet op de hierboven geschetste gevolgen van het functioneren van de aanwijsregels, is de inzet om de aanwijsregels zo aan te passen dat grensarbeiders minder snel in hun woonland verzekerd raken. Nederland zet zich er daarom met andere lidstaten voor in dat er in de AC een diepgravend onderzoek komt naar de effecten van Verordening 883/2004 op thuiswerken. Dit kan uitmonden in een aanbeveling aan de Europese Commissie over welke onderdelen van Verordening 883/2004 gemoderniseerd dienen te worden vanwege de nieuwe realiteit van het hybride werken. Een aanpassing van Verordening 883/2004 vereist een multilateraal akkoord omdat het om EU-regels gaat. Het is zeer twijfelachtig of het lukt om binnen een half jaar tot een aanpassing van Verordening 883/2004 te komen.

2.       Multilaterale overeenkomsten (multi-state of bilaterale artikel 16- overeenkomst)

Omdat aanpassing van Verordening 883/2004 binnen een half jaar onwaarschijnlijk is, zal Nederland zich ook inzetten voor andere oplossingen voor de middellange termijn (per 1 januari 2023). Een optie is de zogeheten multi-state artikel 16-overeenkomst. Hierbij sluiten alle of een aantal lidstaten een overeenkomst waarmee wordt afgeweken van de bestaande aanwijsregels. De inzet van het kabinet is om te verkennen of een dergelijke multistateovereenkomst met alle lidstaten kansrijk is. Naast een overeenkomst tussen alle lidstaten, is het ook een optie om tussen twee lidstaten een artikel 16-overeenkomst te sluiten. Bij het verkennen van de mogelijkheden om met onze buurlanden dergelijke bilaterale artikel 16- overeenkomsten te sluiten, waren zij tot op heden terughoudend en gaven aan liever via een Europese route (dus via aanpassing van Verordening 883/2004) afspraken te maken. Niettemin zal Nederland zich voor beide routes hard blijven maken.

Fiscaliteit

Vanaf het moment dat de thuiswerkovereenkomsten afliepen, gelden de reguliere regels van de belastingverdragen weer onverkort. Op grond van deze regels wordt dubbele belastingheffing op adequate wijze voorkomen op dezelfde wijze als vóór de thuiswerkovereenkomsten. Het toepassen van de reguliere verdragsregels brengt echter wel mee dat het loon dat betrekking heeft op thuiswerkdagen ter heffing wordt toegewezen aan het woonland van een grensarbeider. Grensarbeiders die deels thuiswerken, zullen dus goed bij moeten houden waar gewerkt wordt voor de aangifte inkomstenbelasting in beide landen. Anders dan voor de sociale zekerheid zal dit in gevallen waarin in twee landen wordt gewerkt leiden tot een splitsing van de belastingheffing tussen woonland en werkland. Afhankelijk van de specifieke situatie van grensarbeiders kan dit op het vlak van netto-inkomen zowel voordelig als nadelig uitpakken.

Voor de langere termijn is, zoals ook in de vorige Kamerbrief over dit onderwerp is vermeld, de Nederlandse inzet erop gericht om met de buurlanden te verkennen of een specifieke regeling voor de thuiswerkdagen van grensarbeiders wenselijk en mogelijk is. Een voorbeeld van een dergelijke regeling is een drempelregeling waarbij het heffingsrecht wordt toegewezen aan het land waar doorgaans wordt gewerkt als minder dan een bepaald aantal of een bepaald percentage van de werkdagen wordt thuisgewerkt. Bij de totstandkoming van een dergelijke regeling spelen verschillende aspecten een rol. Daarbij kan gedacht worden aan de inkomensgevolgen, de gevolgen voor de administratieve lasten en budgettaire gevolgen.

Recent hebben onderhandelingsdelegaties van Nederland en België over een mogelijke thuiswerkregeling gesproken. Vanwege de complexiteit van dit onderwerp en het feit dat dit thema nog volop in ontwikkeling is, is daarbij besloten nu nog geen specifieke maatregel voor thuiswerkende grensarbeiders op te nemen in het belastingverdrag, hoewel Nederland daar wel op aangedrongen heeft. Beide landen hebben duidelijk de intentie uitgesproken om de komende periode overleg te blijven voeren over een mogelijke thuiswerkregeling. Daarbij zullen ook de ontwikkelingen binnen de OESO en de EU worden meegewogen en zal het onderwerp actief worden geagendeerd in Beneluxverband. Dit onderwerp is ook met Duitsland besproken. Dit heeft nog niet tot concrete resultaten geleid. Nederland zal ook bij Duitsland aandacht blijven vragen voor dit onderwerp.

Als er op dit vlak ontwikkelingen zijn, zal de staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de Kamer hierover informeren.

Naast vragen over de verdeling van heffingsrechten hebben ons de afgelopen periode signalen bereikt dat werkgevers in de grensregio’s zorgen hebben over het ontstaan van een vaste inrichting in het woonland van de werknemer als gevolg van thuiswerken. Het ontstaan van een vaste inrichting kan voor de werkgever leiden tot (administratieve) verplichtingen voor de loonbelasting en vennootschapsbelasting in het woonland van de werknemer. De onzekerheid hierover lijkt voor werkgevers een belemmering te kunnen zijn om thuiswerken toe te staan of om grensarbeiders in dienst te nemen. Nederland en België willen werkgevers hierover zo veel mogelijk duidelijkheid bieden. Daarom is afgesproken over dit thema verder te spreken met als doel het uitwerken van een verduidelijkende overeenkomst over het ontstaan van een vaste inrichting als er wordt thuisgewerkt. Nederland heeft ook Duitsland benaderd om de mogelijkheden voor een dergelijke overeenkomst te verkennen.

Aandachtspunten

Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 17 december 2021 past bij de Nederlandse inzet een tweetal kanttekeningen. Allereerst geldt dat Nederland voor het aanpassen van Verordening 883/2004, het sluiten van multistate of bilaterale artikel 16-overeenkomsten en het aanpassen van de belastingverdragen afhankelijk is van de bereidheid van andere partijen. Ten tweede geldt dat de samenloop tussen fiscale- en socialezekerheidsregels een complicerende factor is. Het kabinet is van oordeel dat het van belang is om deze samenloop in het oog te houden bij de uitwerking van nieuwe regels. Met het oog op het wegnemen van belemmerende factoren voor het thuiswerken door grensarbeiders kan het zijn dat de ontwikkelingen in de fiscaliteit en sociale zekerheid zich niet altijd gelijktijdig voordoen.

Kamerbrief voortgang en vervolgstappen voor thuiswerkende grensarbeiders

Bron: https://www.salarisvanmorgen.nl/2022/07/12/thuiswerkende-grensarbeiders-kamerbrief-over-voortgang-en-vervolgstappen/

Meer nieuws

Meer weten?

Bel, mail of chat gerust voor een afspraak.