De werkgever heeft de studiekosten ten onrechte ingehouden op het salaris van werkneemster. Zij hoeft de studiekosten niet aan de werkgever terug te betalen.
De werknemer vordert achterstallig loon c.a. omdat de werkgever volgens de werknemer ten onrechte studiekosten heeft verrekend met de eindafrekening. De werkgever vordert in reconventie een gedeelte van de studiekosten.
De vordering van de werknemer wijst de kantonrechter toe omdat (a) wordt geoordeeld dat in de contractuele relatie tussen partijen na 1 augustus 2022 geen studiekostenbeding (meer) is overeengekomen, en (b) voor zover dat wel zo is, aan de voorwaarden voor terugbetaling niet is voldaan, omdat de werknemer de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, zodat (c) de vraag of het voorliggende studiekostenbeding nietig is gelet op het nieuwe artikel 7:611a BW niet hoeft te worden beantwoord.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de arbeidsovereenkomst waarin het studiekostenbeding is opgenomen van rechtswege is geëindigd op 1 augustus 2022.
‘Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’
De werkgever heeft gesteld dat tussen partijen overeenkomstig het bepaalde in de leer-arbeidsovereenkomst ‘Na het behalen van het diploma kan deze leer-arbeidsovereenkomst worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen (met aldus een gelijkluidend studiekostenbeding).
Overeenkomst voor duur van een jaar
Deze stelling van de werkgever kan de kantonrechter niet volgen, omdat deze stelling onverenigbaar is met de inhoud van de e-mail van de betrokkene waarin zij namens de werkgever spreekt over een overeenkomst die wordt aangegaan voor de duur van één jaar ‘Nieuwe gecombineerde overeenkomst gaat in per 1-8-23 en loopt een jaar”.
Arbeidsovereenkomst niet ondertekend
Voor zover de werkgever heeft beoogd te stellen dat de werknemer op grond van de laatst genoemde overeenkomst voor een jaar gehouden is de studiekosten terug te betalen, wordt geoordeeld dat deze overeenkomst volgens de kantonrechter niet tot stand is gekomen. Het aanbod van de werkgever vervat in deze overeenkomst is door de werknemer niet aanvaard. Zij heeft deze arbeidsovereenkomst niet ondertekend.
Geprotesteerd tegen arbeidsovereenkomst voor een jaar
Evenmin hebben er zich omstandigheden voorgedaan die leiden tot de conclusie dat, hoewel de overeenkomst niet is ondertekend, deze toch tot stand is gekomen, omdat uit andere gedragingen of uitingen kan worden afgeleid dat overeenstemming bestond over de inhoud van deze arbeidsovereenkomst. De werknemer heeft (steeds) geprotesteerd tegen de arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar.
‘Zonder tegenspraak voorgezet’
De werkgever heeft verder het standpunt ingenomen dat de leer-arbeidsovereenkomst inclusief het studiekostenbeding zonder tegenspraak is voortgezet als bedoeld in artikel 7:668 lid 4 sub b BW, zodat de werknemer ook uit dien hoofde gehouden is tot terugbetaling van de opleidingskosten aan de werkgever. Ook dit standpunt van de werkgever kan de kantonrechter niet volgen.
Geen stilzwijgende voortzetting arbeidsovereenkomst
Van een stilzwijgende voortzetting van de arbeidsovereenkomst is gelet op de (op sommige momenten venijnige) discussie tussen partijen immers uitdrukkelijk geen sprake.1 Aangezien geen sprake is geweest van een stilzwijgende voortzetting van de leer-arbeidsovereenkomst, is het studiekostenbeding uit deze overeenkomst niet mee overgegaan naar een eventueel voortgezette arbeidsovereenkomst.
Studiekostenbeding niet van toepassing
Nu niet is gebleken dat de werkgever met de werknemer na 1 augustus 2022 opnieuw een studiekostenbeding is overeengekomen, een dergelijk beding niet van toepassing is in de contractuele relatie tussen partijen.
Postcontractuele werking
Ter zitting heeft de werkgever nog gesteld dat het studiekostenbeding postcontractuele werking heeft. Ten aanzien van deze stelling merkt de kantonrechter op dat een eventueel postcontractuele werking geen effect sorteert, omdat de leer-arbeidsovereenkomst waarin het beding is opgenomen, niet door de werknemer is opgezegd, maar van rechtswege is geëindigd door het verstrijken van de bepaalde tijd.
Niet voldaan aan voorwaarden terugbetaling
Ten overvloede, voor het geval dat op enig moment vast zou komen staan dat tussen partijen wel een studiekostenbeding is overeengekomen, oordeelt dat kantonrechter dat aan de voorwaarden voor terugbetaling niet is voldaan, omdat niet vast is komen te staan dat de werknemer de arbeidsovereenkomst die na 1 augustus 2022 tussen partijen heeft bestaan, heeft opgezegd.
Arbeidsrelatie tot 1 november 2022
Weliswaar refereert de werkgever aan een opzegtermijn van drie maanden die in ‘het nieuwe contract’ zou staan, maar daarvan is geoordeeld dat dat niet tot stand is gekomen, zodat, naar het oordeel van de kantonrechter partijen gelet op de feiten en omstandigheden na 1 augustus 2022 (weliswaar morrend) zijn overeengekomen dat hun arbeidsrelatie tot 1 november 2022 zou duren.
De werknemer wilde het liefst eerder weg, namelijk op het moment dat zij haar opleiding had afgerond en de werkgever wilde haar het liefst houden, omdat zij zoals vele kinderopvangorganisaties met een personeelsprobleem kampte, maar heeft uiteindelijk ermee ingestemd dat de einddatum 1 november 2022 werd.
Werkgever kan zich niet op toezegging beroepen
Voor zover de werkgever zich beroept op de toezegging van de werknemer om de studiekosten aan de werkgever terug te betalen, geldt dat de werkgever zich niet op deze toezegging kan beroepen. Niet alleen heeft de werkgever geen verweer gevoerd tegen het beroep op dwaling,
De kantonrechter acht het bovendien ook heel aannemelijk dat de werknemer, die er als leek van uitging dat de werkgever zich met recht op een studiekostenbeding beriep en aldus dacht dat de werkgever voor de gevorderde terugbetaling een titel had, de toezegging bij een juiste voorstelling van zaken niet zou hebben gedaan.
Onredelijk en onbillijk?
Voor zover de werkgever nog heeft beoogd te betogen dat de vordering van de werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, overweegt de kantonrechter het volgende.
Werkgever loopt risico
In een geval als het onderhavige waar het studiekostenbeding is opgenomen in een overeenkomst voor bepaalde tijd en terugbetaling afhankelijk is van opzegging door de werknemer, loopt de werkgever, in dit geval de werkgever, altijd het risico dat de leerling-werknemer na ommekomst van de bepaalde tijd niet bij de werkgever (of, zoals de werknemer, niet in de sector) wil blijven, waardoor de werkgever na de bepaalde tijd niet (meer) kan profiteren van de opleiding, waarvoor de werkgever wel (hoge) kosten heeft moeten maken. In zekere zin doet deze situatie zich in het voorliggende geval ook voor.
Wat staat er tegenover dit risico?
Tegenover dit risico staat dat de werkgever 15 maanden (en in het geval van de werknemer 18 maanden) van de diensten van de werknemer gebruik heeft kunnen maken, zodat de opleidingskosten maandelijks bezien ook weer niet buitensporig zijn. Bovendien is het, wanneer de werknemer de opleiding elders voortzet, binnen de sector gebruikelijk dat eventuele studiekosten door de opvolgend werkgever worden vergoed.
Werkgever moet betalen
Gelet op het voorgaande heeft de werkgever ten onrechte een bedrag van € 6.388 teruggevorderd van de werknemer en zal de werkgever het gedeelte van dit bedrag dat hij heeft verrekend met het aan de werknemer toekomende salaris, € 2.130 aan haar moeten betalen.
De werkgever heeft erkend dat hij de door de werknemer gevorderde bedragen inzake het vakantiegeld en eindejaarsuitkering nog aan de werknemer verschuldigd is, zodat deze bedragen eveneens worden toegewezen.
De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot nihil.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 12 juli 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:6566
Bron: salarisvanmorgen